Een pionier in de geschiedenis van de psychiatrie: Joost Vijselaar met emeritaat

Dit voorjaar heeft Joost Vijselaar afscheid genomen als hoogleraar geschiedenis van de psychiatrie aan de Universiteit Utrecht. Ter ere van Joost, zijn grote verdiensten voor het veld en zijn terechte bezorgdheid om het Nederlands als academische taal, publiceren we dit eerbetoon zowel in het Nederlands als in het Engels.

Gemma Blok en Timo Bolt

Op 28 april 2022 is een wetenschappelijk pionier met emeritaat gegaan aan wie de medische geschiedenis in Nederland veel te danken heeft: de Utrechtse hoogleraar geschiedenis van de psychiatrie Joost Vijselaar. Ruim veertig jaar bracht hij door met het in kaart brengen, diepgravend analyseren, en gevoelvol beschrijven van de historische ontwikkeling van de ‘krankzinnigenzorg’ in ons land. Hij bevindt zich hiermee in gezelschap van een internationale groep wetenschappers die de psychiatrie als terrein van historisch onderzoek blootlegden, onder wie ook de Brit Roy Porter en de Amerikaan Andrew Scull. Joost Vijselaar en zijn naaste collega Leonie de Goei organiseerden in 1990 het eerste internationale Europese congres over de geschiedenis van de psychiatrie in Den Bosch, waar deze pioniers in groten getale aanwezig waren. 

Joost Vijselaar

Joost ontdekte de geschiedenis van de psychiatrie rond 1980, tijdens zijn studie aan de Reinwardt Academie. Hij raakte betrokken bij het beheer van de historische verzameling van het Provinciaal Ziekenhuis Santpoort, nabij Bloemendaal. Daarna ging hij werken bij het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid in Utrecht – voorloper van het huidige Trimbos instituut – als projectleider van de Werkgroep Historisch Bezit Psychiatrische Ziekenhuizen. Het leidde onder meer tot een mooie tentoonstelling met voorwerpen, foto’s en schilderijen uit en over de geschiedenis van de psychiatrie: Voor gek gehouden, in 1982 te zien in Gouda en Haarlem. De opening van de tentoonstelling in Haarlem verliep onstuimig: er waren actievoerders aanwezig, die uit protest tegen het isoleren van psychiatrische patiënten een aantal aanwezigen opsloten. Aanleiding voor die actie was een nieuwsbericht over een vrouw die in een afgesloten kamer in Vught een eind aan haar leven had gemaakt met een plastic zak.

De ontdekking van de geschiedenis van de psychiatrie, zo illustreert deze anekdote, vond plaats in een roerige periode. Het waren de jaren van de antipsychiatrie en de ‘gekkenbeweging’. Critici noemden de psychiatrische inrichtingen ‘de Goelagarchipel van het Westen’: nare oorden waarin afwijkende en lastige individuen werden weggeborgen, platgespoten en met gruwelmethoden als elektroshocks tot passiviteit gedwongen. Geesteszieken zijn de ‘luidsprekers waaruit de kwalen van onze tijd’ weerklinken, aldus de Nederlandse antipsychiater Jan Foudraine. 

Dit soort kritiek wakkerde echter ook de belangstelling voor de geschiedenis van de psychiatrie aan. Zo was het werk van de Franse filosoof Michel Foucault, met zijn beroemde Histoire de la folie (1961), in veel landen een katalysator voor de opbloeiende aandacht voor het psychiatrisch verleden, vertelden historici in 1990 op het congres in Den Bosch. Maar de aanwezigen namen ook nadrukkelijk afstand van Foucaults antipsychiatrische visie op de geschiedenis, die werd getypeerd als ‘niet overtuigend’ en ‘romantisch’. De professionele geschiedschrijvers van de psychiatrie wilden de moderne zorg voor geesteszieken verketteren noch verheerlijken, maar grondig onderzoeken en begrijpen. 

Zo nam Joost In zijn eerste boek, Krankzinnigen gesticht,1880-1910 (1982) juist het zo verguisde psychiatrisch ziekenhuis onder de loep. Geïllustreerd met prachtig beeldmateriaal, waaronder een fotocollectie die hij aantrof op de stoffige zolder van de Willem Arntsz Hoeve, beschreef hij de Nederlandse gestichtsbevolking en het dagelijks leven in de inrichtingen rond de eeuwwisseling. Deze psychiatrische ziekenhuizen waren met grootse idealen opgericht: ze zouden ‘geesteszieken’ genezen, in een rustgevende omgeving weg van de stress van stad, werk en gezin. Inzet was een ‘minzame, menslievende bejegening’ van de patiënt, die het vermogen tot zelfbeheersing moest herwinnen. Maar de idealen botsten met de realiteit: de gestichten raakten overvol met chronische patiënten en kregen het karakter van een verpleeginrichting. Een regime ontstond dat ‘onmaatschappelijk’ gedrag – schreeuwen, vernielzucht, haveloosheid, agressie en zelfmoord – zoveel mogelijk inperkte. 

Toch was een psychiatrische opname zeker niet altijd een ‘enkele reis’, noch was het gesticht een plek waar de samenleving ongewenste individuen zo maar even makkelijk weg stopte. In zijn boek Het gesticht. Enkele reis of retour (2010) toonde Joost aan, op basis van onderzoek in patiëntendossiers uit de periode 1890-1950, dat een psychiatrische opname vooral een ultimum refugium was voor families. Die hadden vaak jarenlang zelf voor een ziek gezinslid gezorgd, totdat de precaire balans tussen draagkracht en draaglast verstoord raakte en de familie het niet meer aankon. Behandelaars deden bovendien veel moeite de patiënt te resocialiseren, bijvoorbeeld door middel van proefverloven. Zo leverde de wetenschappelijke geschiedschrijving van de psychiatrie een nuancering van het Foucauldiaanse beeld van het gesticht als moderne, burgerlijke oplossing voor irrationaliteit, onproductiviteit en onaangepastheid.

Het dagelijks leven en de behandelpraktijken in het gesticht vormen dus een belangrijke rode draad in Vijselaars werk, maar hij publiceerde over veel meer: bijvoorbeeld over de rol van elektriciteit in de geschiedenis van de psychiatrie, de vermaatschappelijking van de GGZ, de forensische psychiatrie, de geschiedenis van castratie in Nederland, en leven en werk van de 19e-eeuwse psychiater Schroeder van der Kolk. Naast zijn werkzaamheden voor het NCvG, waar hij een reeks gedenkboeken over psychiatrische ziekenhuizen produceerde, studeerde hij geschiedenis in Utrecht en promoveerde daar uiteindelijk in 1999 cum laude bij Wijnand Mijnhardt op een proefschrift over het dierlijk magnetisme en mesmerisme in Nederland. 

Enkele jaren later, in 2004, werd hij bijzonder hoogleraar geschiedenis van de psychiatrie aan de Universiteit Utrecht. Zijn leerstoel werd (mede) mogelijk door de Stichting Leerstoel Geschiedenis van de Psychiatrie, die financieel werd gedragen door de GGZ-instellingen in Nederland. Deze constructie paste Joost goed, omdat hij er altijd naar heeft gestreefd om ‘dicht’ op zijn onderzoeksveld te staan, om zo geschiedenissen te kunnen schrijven die kant en wal raken. Doordat hij daar goed in slaagde – mede door de uitstekende (en opnieuw pionierende) wijze waarop hij zich binnen het departement geschiedenis van de UU heeft toegelegd op  contractonderzoek – werd zijn leerstoel later, vanwege de maatschappelijke relevantie en inbedding van zijn werk, omgezet in een gewone leerstoel.

Ook het door de eerder genoemde Wijnand Mijnhardt opgerichte Descartes Centre for the History and Philosophy of the Sciences and Humanities speelde een belangrijke rol in het professoraat van Joost. Voor diverse studenten van de researchmaster van het Descartes Centre is hij een inspirerende leermeester geweest, die bovendien voor een aantal van hen een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in (de eerste stappen van) hun verdere academische loopbaan. Joost gaf jonge historici geregeld de kans om mee te werken aan zijn onderzoeksprojecten, zoals hij in veel projecten heeft ingezet op teamwerk. Voor de betrokkenen was het een voorrecht om samen te werken met Joost, vanwege zijn enorme eruditie, gedrevenheid en (des)kundigheid, alsook zijn vriendelijkheid, collegialiteit en gevoel voor humor.

Met de nodige zelfrelativering spreekt Joost wel eens van de Utrechtse School van de geschiedenis van de psychiatrie, met als belangrijkste kenmerk: oog voor de tragiek van de psychiatrie. Daarmee doelt hij zowel op het lijden van de patiënten als de moeilijkheid van de opgaven die op het bordje liggen van (actoren binnen) de GGZ. Ondanks zijn inlevingsvermogen in het tragische van veel van zijn onderzoeksthema’s en -objecten, weet Joost het vak ook licht te houden. Dat heeft, behalve met zijn gevoel voor humor en esthetiek, vooral te maken met zijn enorme interesse in en fascinatie voor het onderzoeksterrein waar hij zich zijn hele lange loopbaan op heeft toegelegd. Hij kon zijn ei daar volledig in kwijt. Onder andere vanwege de kenmerkende complexe interactie tussen het biologische, psychologische, sociale, culturele, morele en esthetische, was en is de psychiatrie in zijn ogen de meest veelzijdige en meest intrigerende tak van medische wetenschap en praktijk.

Lees hier Joosts afscheidscolumn voor HHH.